DE LAATSTE WACHT. 147 Hoe klopt hem toch 't hart in den boezem zoo hoog Waarom toch ontwelt hem een traan aan het oog Zóó was 't hemtoen hij voor het eerst trok te veld Bij 't fluiten der kogels en 't moordend geweld. Hij zoekt naar het vendel of 't woei van den trans En eensslagsomringd als door hemelschen glans Aanschouwt hij de kleuren der dierbare vlag Die hij in den strijd zoo vaak wapperen zag. Versteend als een beeld, blijft hij staan op den grond: Daar nadertzoo meent hijde dienstdoende Rond. „Halt! Wcrda?" - „Aflossing!" - „Hoe! is 't reeds zoo laat 'k Ben vaardig, 'k hield wacht als een dapper soldaat." Allengs snelden de uren nu henende nacht Ging romen de krijger hield zwijgend de wacht De Rond kwam toen 't licht uit het Oosten weêr schoot, En vond op zijn post d'ouden krijgsmakker dood.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1852 | | pagina 215