EEN KOOTOAG. 189 en een schrikkelijk onweder barstte los boven het hoofd van den armen jongen. Door berigten van derden en door het vergelijken van het een en ander en door opmerken van sommige bijzonderheden, kwam Noord- veer eerst tot het vermoeden en daarna tot de ze kerheid, dat Frans hem bedroog met de negotie en zich ten zijnen koste verrijkte langs slinksche en ongeoorloofde wegen. Lang had de brave man ge- tobt en geweifeld, eer hij zoo iets van Frans had kunnen gelooven en als Lei1 a 's nachts zeide kan je niet slapen baas f" dan had liij gezucht anders nietwant hij wilde zwijgen zoolang dat kon. Eindelijk kon het niet langer. De schelmerij van Frans was hem nu zoo zonneklaar bewezen, dat hij den jongen mensch vreesselijk uitscholdhem eenen weerhondschen schurk'" noemde; de verdediging van Regelaar, driftig en oploopend als hij was, niet eens hooren wildeen den bedrieger verboodooit weder eenen voetstap op zijne hofstede te zetten of een woord met Tan netje te wisselen, en deze, ooit weder aan den schurk te denken. Voor het laatste staan wij niet in. Maar het eerste gebeurde; Frans Regelaar verdween spoorloos. Anderhalf jaar had dit geduurd. Tannetje treur de zigtbaar, maar wanneer Noord veer te huis was, werd de naam van Frans nooit genoemd. En hoe veel Lena ook met behulp van hare welsprekendheid of van bijbelteksten vermogtaan de mogelijkheid der onschuld van Frans wilde of kon de onbuigzame man

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1852 | | pagina 261