230 J. ANTONIDES vrienden ontrukt (4). Maar hij stierf met ongekrenkt verstand in de hope der eeuwige zaligheid. Zeker ver vulden hem die vrome gedachtendie hij meermalen in zijne gedichten had geuit. Hoogs trate n zegtzij- ne jeugd eindigde met zijn leven wij voegen er bij zijn ligchaam stierf maar niet zijn roem. En heeft hij al geene afstammelingen nagelaten, om zijnen geëerden en gevierden naam in eere te houdenzijne dichter lijke nalatenschap bragt zijnen naam over aan volgen de geslachten. Zijn dood werd teregt betreurden op zijn graf heeft C o n s t a n t ij n H u i g e n s naar waar heid geschreven Doodwaert ge dood geweestdoen hy begost te leven Wat hadd' die lente een herfst van wonderen gegeven (5). De gedichten van Antonides dragen het kenmerk dat bij de meeste dichters van zijnen tijd wordt waar genomen, dat zij namelijk veeltijds overladen zijn met beelden aan de oude fabelleer ontleend. Het streven om daarmede zijne dichtproeven te versieren laat zich eenigermate verklaren uit hetgeen wij boven omtrent zijne dichterlijke vorming opteekenden. Het was daar enboven gebruik gewordendoch niet zonder dat ve len zich daaraan ergerden. Antonides zelf veront schuldigt zich over dat gebruik in de voorrede voor zijnen IJstroom. Hij beroept zich op het gezag van groote mannenop het voorbeeld der schilders en beeldhouwers en werpt verre van zich de verdenking als of hij onchristelijke denkbeelden in zijne gedichten hadde gebragt. Eeeds in zijnen tijd schijnt men niet al-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1852 | | pagina 302