234
J. ANTONIDES
Aen »t baldren in een' storm de blixemgloedgeschoten
Uit monden van metael, dryft dolle donderklooten
Door buik en ribben van de kielen, scheurt en rijt,
En steekt het water aen. De korst der stranden splyt,
De strantduin davert, als de losgebarste zwavel
Het marmer schokt in zee tot op des afgronds navel.
De buskruitrook bedwelmt de zonnedie het bloet
In d'oogen spat. Men ziet hier niet dan vier en gloet.
Een schnklijk krijgsmuzyk van trommels, zeetrompetten,
En scheepsklaroenenen kartouwen en musketten
Wort met een naeren toon en heeschen kreet verzelt
"Van stervenden, gewont, geblaekertneergevelt,
En 't kleet van 't lyf gezengt, en in de lucht gevaeren,
Zoodra de scheepsmyn springt, weèr plompende in de baren
Half levende en verminkten nu in deeze elend
Te spae vervloekende het oorlogselement (8).
Doch wij moeten ons onthouden van meerdere mede-
deelingen hoe gaarne wij ook uit de Sellone aen Sant
het een en ander hier overnamen. Wij wijzen daar
om nog op gedichten van anderen aardwaarin wij
niet minder den verheven maar ook diep- en fijnge
voelenden dichter wedervinden. Naar de gewoonte
van zijnen tijd heeft ook Antonides eene menigte
van verjaar-, bruiloft-, lijk- en grafdichten, die wel
uit den aard der zaak niet allen een' even hooge vlugt
nemenmaar waaronder wij toch enkelen aantreffen
die in waarheid uitnemend mogen heetem Zijn er
daaronder vele die hunne waarde ontleenen aan de
gevoelens van achting en liefdewaarvan de dichter
zijne vereerde vrienden en vriendinnen verzekerdeof
waardoor hij hunne nagedachtenis zocht te huldigen;
van blijvende waarde noemen wij onder anderen het
lijkdicht op den dood van Jonkvrouwe Joanna