DER KERMIS.
59
lijkheid overschrijdeietsdat metkennis-vennakelijkhe-
den wel eens het geval isen waarvan het mij leed doet
mijne mede-dorpelingen ook niet geheel te kunnen
vrijspreken, inzonderheid dan, wanneer ze de ondub-
belz innigs te blijken hunner hooge ingenomenheid met
het kermisfeest aan den dag leggen, bij het opgraven
en begraven der kermis; doch van deze volksver
makelijkheid zou ik u een en ander verhalen.
Als dan nu de kermis een' aanvang nemen zal,
ziet gij uit de voornaamste herberg, die tevens ge
deeltelijk voor dorpshuis dient, een' zonderlingen stoet
te voorschijn komen. Het is eene groep van jonge
lingen en nog jeugdige mannen, die zich onderling
hebben vereenigd om de kermis te gaan opgraven.
Één hunner treedt vooruitdragende het vaandel, het
rood, wit en blaauw der nederlandsche vlag hoog
in de lucht vrolijk doende wapperen. Daarop volgen
verscheidene kermismuzijkanten, die zich dapper weren
met fluit en klarinet, trommel en viool.Dan komt
de hoofdvoorstelling van den optogt, eenige jongelin
gen en mannenop hunne schouderen eenen ladder
torsehende, waarop een voorwerp geplaatst is, waarin
men, bij nadere bezigtiging, een zittend menschelijk
wezen herkent, allerpotsierlijkst toegetakeld en boven
dien gewapend met eene liandspadeterwijl eindelijk
de trein gesloten wordt door eene groote menigte van
menschenmeestal aankomende jongens en meisjes.
Zóó gaat hetonder muzijk en zangjubelende en
dansende voorwaartshet dorp doortot aan den
molenberg, buiten hetzelve. De trein trekt nu twee-