118 J. MACQUET. spronkelijke bekend te makenhad hijhetgeen met velen zijner voorgangers het geval met wasgeleerd dat er geene poëzij bestaan kan zonder de navolging der natuur, dat iszonder de voorstelling van zaken en personenzoo als zij zich wezenlijk voordoeniets waarin de Ouden zulke groote meesters waren. Waren vele vroegere dichters in Nederland, door wansmaak geleidvan dien eenvoudigen regel afge weken, zoodat stijve kunstmatigheid, zoo in woorden als in denkbeeldenin hunne verzen doorstraalde Macquet mogt reeds het tijdvak beleven, waarin men anders dacht over den waren aard der poëzij een tijdvak, door van Winter, Nomsz en de be gaafde dichteres van Merken voorbereid, en door den zeeuwschen dichter Bellamy opgeluisterd, tot dat aan den nederlandschen zangberg dat heerlijk licht verrees, dat wij in onze dagen gezien hebben, toen Bilderdijk, Helmers, Loots en zooveel an dere nog levende dichters ons met de heerlijke voort brengselen hunner muze bekend maakten en de gou den eeuw van Nederlands zangberg verrijzen deden. Bovendien had Macquet zich met onze hoofd- poëten: Hooft, Cats, Vondel, Antonides en Poot, bekend gemaakt, en was geen vreemdeling in de fransche letterkundewaar hij de gedichten van Voltaire, Racine en Lafontaine op prijs wist te stellen, en hier en daar ook hunne schoonheden heeft nagevolgdwant hij oordeeldedatom eenige vorderingen in de dichtkunst te makenmenbehalve het werktuigelijke der kunst, drie zaken moest behar-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 184