124-
J. MACQ.TJET.
Of zoo de kunst alleen hun vallen keeren kon
Gij schonkt der stad eene eeuw, als die van Salomon.
Geen ongezonde lucht rijst uit de Zeeuwsche mijnen
Haar gravers ziet men niet aan bleeke ziekten kwijnen.
Onze aders gunnen krachtbevrijd van stenend wee
En voeren overvloed van goud naar Zierikzee.
(bl. 334.)
Uit de lotgevallen van Zierikzee kiezen wij den on-
verhoedschen aanvaltijdens de vlaamsche belegering
ten jare 1203, en de kloeke verdediging der onzen,
waaraan de teedere knnne zooveel deel had en zich
door haar manmoedig hulpbetoon en onverschrokken
heid eene eerekroon verwierf, die nog door de laatste
geslachten met eerbied zal worden vermeld
't Was op een middag, toen de moede burgerschaar
Bij heldren zonneschijn, min denkende aan gevaar,
Wat adem schepte in huisdit merkte in zijne schansen
De looze Ylaming haasten dacht nu de oorlogkansen
Te wenden naar zyn harten voert de legermagt
Van allen kant naar stad, en valt met forsche kracht
Vijf poorten teffens aantoen klept de klok van binnen
Het al ten huize uitom 't sterven of te winnen.
De teêre kunne zelfs vecht op den hoogen wal
En staat voor vuur en schicht en molensteenen pal.
Gelijk de heirmagt van de strijdbre Amazonen,
Zich andere Tornais op 't oorlogsveld dorst toonen
En mannen in 't geweer, met meer dan mannenmoed
Bevechtenen het veld bepurpren met hun bloed
Zoo vochten op den wal de Zierikzeesche vrouwen.
Die voerenvol van moedde wap'nen aandie houwen
De steenen uit de straaten slingren van den muur
De Vlaming naar het hoofden and're blusschen 't vuur