J. MACQ.XJET.
125
Dat in de daken vat. Wat ging 't aan alle de oorden
Der veste op een bloedvergieten toe, en moorden.
Geen schrikkelijker krijg woedde ooit aan Xantus vliet
Daar held Achilles sneefde en Hector 't leven liet
Tot dat de Vlaamsche magt, na felle nederlagen,
Door vrouwen en door mans den wal werd afgeslagen.
(bl. 316.)
Dichterlijk schoon, wordt de pestdie treurigste
aller rampen a die ook in vroeger eeuw deze stad ge
teisterd heeftaldus beschreven
De dochter van den nacht kwam op de zwarte pennen
Uit haar rampzalig hol door dunne wolken rennen.
Waar zij de wiek beweegt, daar wordt de lucht besmet,
Het vliegend heir versmoort; waar zij de voeten zet
Verwelken boom en kruid en sterven menschendieren
Die alverwoesteresna heen en weder zwieren,
Hing boven Zierikzee, en blaast uit haren mond
Een doodelijk venijn op al den Schouwschen grond.
(bl. 355.)
Toen aan dit eerste deel van Macquets dichter
lijke werken een gunstig onthaal was te beurt ge
vallen, gaf hij ten jare 1774 een tweede deel in het
lichtbevattende Evangelische Tafereelenwaarbijin
afzonderlijke dichtstukkende lotgevallen en niensch-
lievende bedrijven van den Heiland der wereldbene
vens zijn lijden en smartelijk sterven, geschetst worden.
Het schijnt wel, dat de spitsvindige en verderfelijke
leerstelsels, in de schriften van Voltaire en andere
schrijvers vervatwaarmede reeds toen ter tijd de