106 EEN BLIK OP schikkende naar het goeddunken van den koning van Frankrijk, en daarbij een'menigte vanfransche edelen aan zijn' dienst verbonden hebbende, bevreemdt het ons niet, dat de levendig ontwaakte nationaliteit in het zóó bloeijende Vlaanderen hem, even als zijn' verffanschten voorganger, vijandig was. De zwakke, onstandvastige, jeugdige vorst liet de schare van vreemdelingen naar willekeur te werk gaan, en deze maakten van de hun verleende gelegenheid een gretig gebruik, om de hand te slaan aan de schatten en de vrijheid der Vlamingen, de zware belastingen door hunne knevelarijen nog drukkender makende en het volksgevoel beleedigende door hunnen hoogmoed. Er hadden zich reeds in de voorgaande eeuw, onder graaf Guy van Dampierre, uit de tijdsomstandig heden twee lijnregt tegen elkander overstaande partijen gevormdbekend onder den naam van de Leliaerts (vol gelingen der fransche lelie) en de Clauwaerts (geschaar- den onder de banier van den geklaauwden vlaamschen leeuw) 1). De eerste was de partij der edelen, en ijverde voor het gezag der regering. De laatste was die des volks, en verdedigde de regten der steden en de bur gerlijke vrijheid. Beide, veeltijds overdreven, kenmerk ten zich aan de ééne zijde door onderdrukking en aan de andere door bandeloosheid, 't Was de in alle eeuwen wederkeerendeen onder allerlei namen en vormen voorkomende rampzalige strijd tusschen aristocratie en democratie. Geen wonder, dat onder het onhandig bestuur van Lodewijk van Nèvers de oude veten zich alras

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 232