EENE ZEVENTIGJARIGE VRIENDIN.
A AN
Toen ik voor een tweetal jaren
(En hoe snel vervloog die tijd
Tienmaal zeven reeds mogt tellen,
Kwam ik met mij zelv' in strijd.
'k Had den grooten trap bestegen
Aan niet velen hier vergund;
En wie hooger nog mogt klimmen
Stijgt aêmechtig tot dat punt.
Ziedaar gaat hijmaar zijn schreden
Tuigen van zijn ligchaamssmart
Zie daar staart hijmaar zijne oogen
Zijn verduisterd en verward