316 WILLEM TEELLINCK. roemde Cats, die ook, even als Teellinck, Enge land bezocht, en eenige jaren later Smallegange, beiden zijne gewestgenooten) tot voortzetting zijner studiën naar Erankrijkwaar hij aan de toen beroemde universiteit te Poitiers, den 28 September 1603, werd bevorderd tot doctor en licentiaat der beide regten. Kort daarna overgestoken naar Engeland, kwam hij aldaar in aanraking mët eenige piëtisten, Dodd, Hildersom en anderen, die hem zoo hooge ingeno menheid inboezemden met godsdienstige oefeningen en afzonderingen, dat de jeugdige Zeeuw met eenen bij zonderen ijver deel nam aan de vereenigingen te Bam- burij en elders 5). Er ontwikkelde zich hier in onzen jeugdigen regtsgeleerde eene neiging, om door het christelijk vuur, dat hem ontgloeide, ook anderen te verwarmen; hij wilde het Evangelie, dat hem dierbaar was geworden, ook aan anderen verkondigen en zijne aanvankelijk gekozene loopbaan met het leeraars-ambt verwisselen. Doch hiertoe besloot hij niet met over ijling. Naar de denkwijze diens tijds legden zijne geest verwanten in Engeland eenen vast- en bededag aan opdat hun het welbehagen van den Heer mogt open baar worden. Het gevolg was ligt te voorzien: Teel linck zou predikant worden. Hij reisde spoedig, na zevenjarige afwezigheid huiswaartsbegaf zich naar Leidens hoogeschool en oefende zich met ijver onder den hoogleeraar Trelcatius. Spoedig trad hij op ter zijner oefening en proponeerde" zoo in zijne moe dertaal als in het fransch. Weldra zag hij zich aan het doel zijner wensehen. Nadat hij eenigen tijd aan

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 390