90 EEN KONINKLIJK BEZOEK
vingen. In 't kort wat ze grijpen en vangen konden,
dat grepen en dat vingen ze en zonden 't allemaal
hunnen koning kris, die te Koppenhagen woonde
thuis. Dat was, ge begrijpt het ligt, geen best voor-
uitzigt voor ons toen we moesten zeilen. De buis,
die ons zou dragen, liep wel als de beste en mijn'
kameraads waren wel allen mannen voor een klein
geruchtje niet vervaard; maar ik zei toch tegen mijn
wijf, toen ik gingals de Denen me soms naar hun
land meenemen, zeg dan aan de jongens als ze thuis
komen, dat ze hunnen vader hebben weerom te halen
of den Deen zijn' streken betaald te zetten
Hoezeedat was braaf gesprokenjoost
jubelde het gezelschap. Als allen dachten als gij,
dan zou het volkje op Zandenburg niet zoo rustig
zitten als nu.
Met een' stevige koelte liepen we uit en zagen
in het eerst niets dat niet rigtig was. Iets later ont
dekten we wel op grooten afstand een zeil, dat ons
verdacht voorkwam; doch spoedig was het ons uit
het gezigt en maakte bovendien de storm, waartoe
de koelte allengskens aanwies, dat wij op niets