158 ALLES VEKGEEFSCH. eenen vreemdeling niet hadden bemerkt, die de dragers van eene der kisten met drift naliepten minste trachtte na te loopen, want zijne schreden werden belemmerd door zijne kleederen, die druip nat om zijne leden hingen, terwijl hij, bibberende van koude, geen woord vermogt uit te brengen. Zoodra haamstede hem in het oog kreeg, vroeg hij op gebiedenden toon Wie zijt gij en wat moet gij P" Verdronken van het schip, mijn goed," bragt de vreemdeling in eenen gansch vreemden tongval uit, terwijl hij klappertandende zich aan de kist poogde vast te klemmen. Intusschen hoorde men de aangekomenen uit Zierikzee naderen. Heer abent zag even om en beval: Neemt den kerel en zijne kist mede en brengt hem op mijn burgbij mij, verstaat gij en voor al wat gij nog kunt magtig worden zal ik u de dub bele waarde geven, want ik wil niet dat die ver vloekte Zierikzeenaars hier strandregt uitoefenen. Jongens, haalt wat gij grijpen en vangen kunt, het zal uwe schade niet zijn, en die vreemde moet vooral

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1856 | | pagina 208