TE DORDRECHT. 217 was, adriaan caspae PARDUYN een man van wien groote lof uitging", beroepen. Deze te Mid delburg uit een aanzienlijk geslacht geboren, was van jongs af voor de predikdienst bestemd. Toen hij de academie verliet kon hij als kanselredenaar in de Transche en Hollandsche talen optreden. Zijn zwak gestel noodzaakte hem het leeraarambt, dat hij slechts kort te Aardenburg had waargenomen, ne der te leggen en zich aan de beoefening der oude letteren te wijden. Met grooten lof had hij reeds te Goes en te Middelburg aan het hoofd der Latijnsclie scholen gestaan, toen hij te Dordrecht kwam, waar te dier tijde johannes coch, herman looman, Wil helmus BERCKHUSIUS, JOHANNES MICIIAëLIUS, CAREL van nispen en petrus GODEWIJCKde drie laatsten als Latijnsche en Nederduitsche dichters niet on beroemd als conrector en praeceptoren werkzaam waren. In weerwil van zijn letterkundigen roem, „van zijn uitstekend onderwijs, waaraf geheel Hol land de trompetter was," schoon hij en gode- wijck vermeldt dit als iets zeldzaams geen roê of plak gebruikte, maar de jeugd door zijn streng en

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1856 | | pagina 273