in zijn woning; waar het in de vriendelijke
huiskamer recht gezellig was. Het was voor
den reeds bejaarden heer blijkbaar een
genot om, op zijn praatstoel gezeten, met
ingenomenheid te vertellen hoe hij met
de legers van Napoleon een groot deel
van Europa van de Taag tot de Elbe had
doorwandeld. De klok in de gang sloeg
reeds twaalf eer ik aanstalten mocht ma
ken te vertrekken. In een kroegje, den
weidschen naam dragende van café Kust
licht, vond ik mijn bediende en den gids.
De vetkaars in den lantaarn werd ont
stoken en we begaven ons op weg. Het
was nog donkerder dan bij onze komst en
de maan was achter onweerdreigende wol
ken schuil gegaan. Wij volgden den ons
aangewezen weg over de eenzame duistere
door hoge zandduinen half ingesloten vlakte,
waarover de helle lichtstralen van de to
renlamp als het schijnsel van vurige reus
achtige molenwieken heengleden. Spoedig
viel het mij in het oog, hoe Jan Arends
(bediende) en onze geleider de borrelfles
duchtig hadden aangesproken, welke be
neveling er in de koele nachtlucht niet
beter op werd. Onze gids bleek spoedig
het spoor bijster te zijn en toen mijn
bediende zijn neuswarmertje aan de kaars
wilde aansteken, snoof hij bij ongeluk het
licht uit. Lucifers waren destijds nog niet
algemeen Zoo stond ik dan met twee meer
dan halfdronken en akelig vervelende kerels
op de donkere, uren wijde vlakte.
We sloegen op de gis, nu eens dit, dan
weer een ander mul en moeilijk zandspoor
in; doch bemerkten dan aan het toenemend
geraas der branding, dat we ons in de
richting van het strand bewogen. Nu en dan
liepen de zwaaiende kerels gevaar om over
een koe te struikelen, waarvan er eenigen
in een duinvallei lagen te rusten en onze
gids tuimelde nog eens in een diepe grep
pel, waarmede sommige duinpannen waren
afgescheiden.
Zoo doolden wij eenige uren meer fan
tastisch dan aangenaam door de duinen
en bereikten pas den boschrand, toen een
glimp van violet schijnsel in het oosten
het krieken van den morgen aankondigde.
Omstreeks half drie bereikten wij Haam
stede, waar ik in de gelagkamer op een
stoel bleef zitten dommelen, totdat het
tijd werd om met den herijk aan te vangen.
Zo verliep 133 jaar geleden een uitstapje
van Frederik Nagtglas naar de vuurtoren
en terug naar Haamstede.
Middelen van bestaan.
Voor de oudste bewoners van de West
hoek waren de bestaansmiddelen uiteraard
nog erg beperkt. Hun voornaamste pro
bleem was de zorg om het voedsel, daar
mogen we althans wel van uitgaan. Uit de
inhoud van afvalhopen die bij hun vroegere
nederzettingen zijn gevonden, blijkt dat
vooral schelpdieren voor hen een belangrijke
voedselbron zijn geweest. Naderhand legden
zij zich meer toe op de veeteelt. Tevens
moeten ze kans hebben gezien om op pri
mitieve wijze vis te vangen en zal ook de
jacht in de wildrijke duinen in belangrijke
mate hebben voorzien in hun dagelijkse
behoefte aan voedsel.
Ofschoon Schouwen omstreeks het begin
van de jaartelling al een vrij omvangrijk
waddengebied moet zijn geweest, noemt
een oude kroniekschrijver het niettemin;
„woest, desert, ongebout, onbewoont, on-
bezorgt en niets inhebbende tot 's mensen
behoef." Desondanks moet er in de Ro
meinse tijd al van enige vorm van land
bouw sprake zijn geweest. De maatschappij
struktuur veranderde er eerst volledig, na
dat het land was bedijkt. In de Westhoek
en met name in het kustdorp Westenschou-
wen is de visserij een belangrijk bestaans
middel geweest. Toen met het dorp ook
die visserij teniet ging, bleef in de West
hoek de landbouw als voornaamste be-
staansbron over.
Daarbij dient wel onderscheid te worden
gemaakt tussen de landbouw zoals die in
de duinstreek werd bedreven en de land
bouw, zoals die in het poldergebied werd
uitgeoefend. De duinboeren hebben het
vaak erg moeilijk gehad. Ze waren niet
alleen beperkt in hun gewassenkeuze, maar
leden ook dikwijls grote schade door
droogte, overstuivend zand en schadelijk
wild. Al in 1593 klaagden ze over konijnen-
schade aan de gewassen, zo blijkt uit schrif
telijke bronnen. Als het graan in schoven
op de velden stond, aten konijnen in één
nacht een hoeveelheid haver, rogge of gerst
op, gelijk aan de opbrengst van enkele
gemeten.
Aanvankelijk stonden er meer boerderijen
in het duingebied dan in het polderland.
Er lagen daar toen omsloten door dui
nen een aantal voor de landbouw ge
schikte gronden, die namen droegen als
't Bree Voxdal, De Polre en 't Zeepe. Ze
staan aangegeven op het hierbij afgedrukte
kaartfragment.
Vermoedelijk was vroeger in het lagere
deel van de Westhoek de turfgraverij of
de moernering voor de bewoners van be
lang. Voor en zelfs nog na de bedijking
was de wateroverlast die mede een ge
volg was van de veenontgraving meestal
een beletsel voor het stichten van bedrijfs
gebouwen ten behoeve van de landbouw.
Naarmate echter de waterafvoer verbeterde,
nam ook de bouw van boerderijen toe.
Toch schijnt vroeger in de hoger gelegen
duinvalleien een vrij groot aantal boerde
rijen te hebben gestaan. Vanaf het jaar
1667 zijn er zelfs 16 boerderijen door
duinzand overstoven.
Een bekend gewas dat vooral op Schou
wen veel werd geteeld, was meekrap. Mee-
stoven stonden ook in Burgh, Haamstede,
Renesse, Noordwelle en Serooskerke. Tegen
het einde van de vorige eeuw kwam de
klad er in en begon men in de omgeving
van Haamstede met groententeelt en bloem-
bollenkultuur. De eerste bollenkwekers
kwamen van elders. In 1899 kwam W. J.
van Bijleveld uit Noordwijk naar Haamstede,
waar hij met de teelt van bollen begon.
In 1903 kwam H. S. van Waveren uit Lisse
naar Haamstede. Hij bouwde er een be
langrijk bollenbedrijf op, dat later door zijn
beide zoons werd voortgezet.
In 1905 werden er onder Haamstede al
een half miljoen bollen gekweekt. Om
streeks 1910 hadden ook verschillende
Schouwense boeren al perceeltjes met bol
len. In 1914 keerde Van Bijleveld naar
Noordwijk terug. Twee jaar later verkocht
hij zijn bedrijf in de Westhoek aan de
firma Bader en Van Til uit Lisse. Na de
Eerste Wereldoorlog beleefde de bollenteelt
een kleine inzinking en werd de teelt van
cichorei en oostindische kers er een winst
gevende bezigheid.
In het begin van deze eeuw werden er
tevens asperges geteeld voor de Rotter
damse markt. Een grote vlucht heeft deze
teelt echter nooit genomen. In de jaren
twintig verbouwde men onder Renesse nog
veel narcissen, oostindische kers en lupinen.
Ieder voorjaar trok een groot aantal be
woners van Schouwen-Duiveland per fiets
of per koets naar de Westhoek om er te
genieten van de bloemenvelden. Voor strand
en duin bestond toen nog geen belangstel
ling. Daar liepen alleen jutters en stropers.
Direkt achter de opgaande duinen liggen
ook nu nog de zogenaamde vroongronden.
Ze hebben een tamelijk vlakke ligging en
een lage grondwaterstand. Ze bestaan uit
kalkloos duinzand met een laag humus-
gehalte. De duinboeren gebruikten deze
gronden meestal voor beweiding met rund
vee. Een andere kategorie teeltgrond waren
de duinrandgronden. Ze kenden een vrij
konstante grondwaterstand, die bovendien
tamelijk hoog was. De bovengrond bestond
er uit vochtige kalkloze zandgrond. Men
teelde er doorgaans elzen hakhout, zodat
de grond een meer of minder dikke humus-
laag bezat. Tenslotte waren er dan nog de
kleigronden, waarover een laag zand was
gestoven. Door herhaaldelijk ploegen werd
de klei met het zand vermengd. Ze werden
gebruikt als landbouwgrond en waren als
zodanig van matige kwaliteit.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog lagen
tussen Westenschouwen en Renesse nog
verscheidene echte duinboerderijen, waarvan
er één was, die over niet minder dan 600
gemeten land beschikte. Men verbouwde
er voornamelijk rogge en lupinen. Naast
de meestal zeer beperkte opbrengst aan
landbouwgewassen, was het vooral de mel-
kerij, die het jaar moest goedmaken. Voorts
was er nog de opbrengst van het aanwezige
hakhout, dat aan de bakkers werd ver
kocht. En dan de konijnen! Er zijn jaren
geweest dat de pachter er meer dan 15.000
wist te vangen. Van de opbrengst van het
wild kon hij zijn pacht betalen. Naderhand
zijn die gronden verkocht en in 1936 wer
den ook de bedrijfsgebouwen gesloopt. Op
die plek ontstond toen het thans nog be
kende hotel-restaurant De Schouwse Boer.
Tegen het einde van de jaren twintig is
men in de Westhoek met de fruitteelt
begonnen.
Het is vooral professor Janse geweest,
die belanghebbenden heeft gewezen op de
gunstige bodemkundigc en klimaatsom
standigheden, die bepaalde gronden in de
Westhoek aantrekkelijk maakten voor het
telen van fruit. Professor Janse, eens di-
rekteur van 's Lands plantentuin in Bui
tenzorg en naderhand hoogleraar biologie
in Leiden, woonde na zijn pensionering
aan de Vertonsweg achter Haamstede. Door
zijn toedoen werden vele hektaren onder
Burgh, Haamstede en Renesse met fruit-
16