Getijmolens in Zeeland Tekst: J. Q. C. C. Becht. Het zoeken naar nieuwe energiebronnen is niet iets van de laatste tijd, nu we er vrij plotseling mee worden geconfronteerd, dat olie en gas bepaald niet onuitputtelijk zijn. In de onlangs verschenen artikelen van de heer A. F. Koopman in „Zeeland Magazine" over energie en energiebronnen, heeft u er uitvoerig over kunnen lezen. Er wordt nu naarstig gezocht naar „vriende lijke" vormen van energie in de hoop deze te vinden voordat de traditionele gebruikte energie geheel verbruikt is. Naast de al eeuwen gebruikte windener gie in ons land meestal in ruime mate voorhanden zou in zuidwest-Nederland voor de energievoorziening gebruik gemaakt kunnen worden van de getijdenbeweging van het zeewater. In bovengenoemde arti kelenreeks van de heer Koopman wordt al gewezen op een in bedrijf zijnde getijden- centrale in de monding van de rivier de Rance in Frankrijk en op de mogelijkheden voor een in Nederland te bouwen getijden- centrale in de monding van de Ooster- schelde. Zuidwest-Nederland is uitstekend geschikt voor de bouw van getijdencentrales in ver band met de betrekkelijk grote getijver- schillen, welke bijvoorbeeld in de Ooster- schelde variëren van ongeveer 3 meter in de monding tot bijna 4 meter in de kom van deze zeearm. Hoe groter het verschil tussen eb- en vloedstand, hoe groter de energie is die in de eb- en vloedbeweging van het water zit „verpakt". Hoewel het tegenwoordig mogelijk is om getijdencentrales te construeren die door de vloed- en ebstroom worden aangedreven, is directe aandrijving van getijmolens in het verleden waarschijnlijk slechts zelden toegepast. Voor zover is na te gaan werd bij nagenoeg alle in Zeeland in gebruik ge weest zijnde getijmolens gebruik gemaakt van een groot waterreservoir dat men bij vloed liet vollopen om het water bij eb via de door het wegstromende water aan gedreven watermolen weer naar zee te laten stromen. Het gevolg was, dat de getijmolens slechts een deel van het etmaal konden werken. Het is echter de vraag of dit in verge lijking met de windmolens als een groot nadeel moet worden gezien. Bij windstilte, zeer weinig wind of te harde wind konden windmolens immers evenmin draaien. Daar bij komt nog dat in het verleden wind molens veelal werden opgesteld op stads wallen; bij oorlogshandelingen waren deze molens een gemakkelijk doelwit voor de vijand. De getijmolens waren in dit opzicht minder kwetsbaar. De bouw van getijmolens (meestentijds betrof het korenmolens) zal met het oog hierop zijn gestimuleerd door de overheid die de morele verplichting op zich voelde rusten om voor voldoende maalcapaciteit te zorgen om zodoende het dagelijks brood voor haar onderdanen te garanderen. Te genover deze „maalplicht" van de overheid stond het „molenrecht", dat in Zeeland was voorbehouden aan de landsheer. Het principe van twee vliegen in één klap slaan is tijdloos, bij de oude getij molens werd het ook toegepast. Het wa terreservoir dat diende als opslagplaats van energie i.e. het water dat zich in het reservoir op een hoger niveau bevond dan de ebstand van het „buitenwater" en der halve „arbeidsvermogen van plaats" bezat Illustraties: van de schrijver. voor het aandrijven van de getijmolen, had ook nog een andere funktie. Het bij eb weglopende water zorgde er tevens voor, dat de haven, meestentijds gelegen vóór of naast het waterreservoir, op diepte werd gehouden. Het weglopende water voerde het slib mee terug naar zee. „Wat was er eerst, de kip of het ei?" is een vraag die vergelijkbaar is met de vraag of getijmolens werden geconstrueerd omdat men toch een waterreservoir had aangelegd voor het doorspoelen of „schu ren" van de haven of andersom. De oude naam voor dergelijke waterreservoirs, „hou wer", geeft daaromtrent geen volledig uit sluitsel. „Houwer" kan namelijk worden uitgelegd in de zin van „behouder, bewaar der" dat wil zeggen bewaarder of be houder van de diepgang van de haven of als „houder" in de zin van „reservoir". Aangezien de Zeeuwse plaatsen waar der gelijke waterreservoirs met getijmolens wer den aangetroffen handelssteden waren, mag worden aangenomen, dat het behoud van de diepgang van de haven op de eerste plaats kwam. Om de kostbare aanleg van het waterreservoir enigszins rendabel te maken, zal men wel het één met het ander hebben gecombineerd en een getijmolen hebben aangelegd. De „houwer", het waterreservoir, werd meestal toepasselijk „Molenwater" genoemd Een naam, die onder andere in Middelburg nog als straatnaam voortleeft en de plaats aangeeft waar vroeger het „echte" molen water was gesitueerd. De oudst genoemde getijmolen in Zee land is die van Zierikzee, welke werd ver meld in een acte van 1220 waarin Graaf Willem I de opbrengsten van de Zierikzeese getijmolen als huwelijkscadeau schenkt aan zijn vrouw, Maria van Brabant. Gebruikmaking van getijde-energie in het jaar 1220, ruim 7Vz eeuw geleden; er is weinig nieuws onder de zon! In de dertiende eeuw bestonden er in ieder geval ook al getijmolens in Tholen, Veere en Vlissingen, zo blijkt uit oude stukken. Van Veere is het bestaan van een getij molen bekend uit een oorkonde van 12 november 1282, welke aldus begint: „Ic Wolfaert van Borselen ende ic Sibilie syn wyf groete alle die ghene die dese lettren sullen zien ende horen lesen, ...ende maken hem cond, ...ende dair toe die watermole, ende dat molenwater, ende havene, ...be- zeghelt met minen zeghele." Op deze wijze dragen deze edelen deze bezittingen op aan Beatrix, Gravin van Holland en ontvangen het weder tot een onsterfelijk erfleen. Hoe wel hier wordt gesproken over „watermo len" moet worden uitgesloten dat hier een watermolen wordt bedoeld in de zin van een door stromend water aangedreven mo len of een polderwater uitslaande wind molen, wat blijkt uit het in één adem genoemde molenwater. In een oorkonde van 1346 wordt nog gesproken van „de watermolen te Vere... die ghestaen hevet tote dage toe van heden, en allen onsen Vaders tiden..." Het is mo gelijk, dat de watermolen in de loop der tijd is verplaatst. Op een kaart van Van Deventer uit ca. 1560 staat de molen af gebeeld aan het eind van de haven. In ieder geval staat vast, dat in 1596 een windmolen op het bolwerk werd gebouwd in plaats van de toen al afgebroken getijmolen. Van de watermolens in Vlissingen is be kend, dat er in de loop der jaren twee hebben gestaan. Na verplaatsing van de eerste haven van Vlissingen in oostelijke 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1980 | | pagina 13