De Stadskorenmolen te Goes; 1793. moet dus op zijn minst ongeveer 600 jaar lang hebben bestaan. Overigens is het wel merkwaardig dat volgens een beschrijving van de stad Middelburg uit het midden van de achttiende eeuw het Molenwater pas omstreeks 1550 zou zijn gegraven. In deze beschrijving, opgenomen in „Tegen woordige Staat der Vereenigde Nederlanden" uitgegeven in Amsterdam door Isaac Tirion, wordt over het Molenwater het volgende vermeld: „...het Molenwater, dus genoemd naar een Koorenmolen die door deszelfs omgedreeven wordt. Het is omtrent het jaar 1550 gegraaven, en thans eene zeer ruime Kom... dienende tot een houder, om, zoo menigmaal men 't goedvindt, de Kaai en Haven door twee Sluizen, een bij de Stadsschuur en een bij 't Spui te schuuren en diept te houden." Inmiddels is met zekerheid vastgesteld, dat het Molenwater van oudere oorsprong is dan van omstreeks 1550. De getijmolen in het Spui bestond uit twee duikers, stenen poorten waar het wa ter doorheen kon stromen. Beide poorten waren met behulp van een verticale sluis deur af te sluiten. Eén ervan, vierkant van vorm, fungeerde als doorvaart, in de an dere, halfrond van vorm, was het waterrad aangebracht dat de korenmolen aandreef. De eerder genoemde restanten van de molen betreffen de met natuursteen omrande half ronde doorgang. De andere Middelburgse watermolen be vond zich nabij de Stadsschuur, aan de zuidwestzijde van de stad. Ook deze sluis met molen had een tweedelige functie: het door spuien op diepte houden van kaaien en havens en het tegelijkertijd aandrijven van de korenmolen. In de „Nieuwe Cronyk van Zeeland" van M. Smallegange, uitge geven in 1696, staat de watermolen af gebeeld. Deze molen voor het eerst ge noemd in 1400 wordt na 1696 niet meer genoemd of afgebeeld. Vermeldenswaard is, dat het niet alleen Nederlandse bronnen zijn die interessante gegevens leveren over getijmolens, maar dat ook een Engelse waterbouwkundige uit de achttiende ejuw, J. Smeaton, dat deed. In zijn Diary of his journey to the Lower Countries", een reisverslag van een studie reis naar de Lage Landen in 1755, weidt Smeaton uit over de getijmolens van Mid delburg en Bergen op Zoom. De plaats Goes kreeg in 1399 de „maa- lerije" in eeuwige erfpacht van hertog Al- brecht. Op deze manier begunstigde hij Goes, de plaats die voor het eerst als stad werd aangeduid in een oorkonde van 7 juli 1405 en die in 1417 verlof zou krijgen zich te versterken. De „maalerije" van Goes omvatte zowel een wind- als een getijmolen, van welke de laatste „onghelijck de beste" was, zoals in een oude kroniek werd ver meld. In 1522 brandde de getijmolen tot de grond toe af. Volgens de Goese „mees ters van de timmeragie" zou de herbouw van molen en bijbehorend woonhuis met 2000 Carolus-guldens nog niet zijn betaald. Een enorme hoop geld, zóveel, dat de stad het herstel niet kon betalen. Aan de lands heer, Karei V, werd kwijtschelding van de pachtpenningen voor een periode van 20 jaar gevraagd. De vorst schold inderdaad het pachtgeld kwijt, zij het slechts voor een periode van drie jaar geheel en voor nog eens drie jaar voor de helft. Tevens stelde hij de voorwaarde, dat de getijmolen binnen twee jaar moest worden hersteld. Als molenwater werd in de Middeleeuwen gebruik gemaakt van een bassin dat ter zijde van de haven was gelegen. Dit bassin diende tegelijk als „houwer" van de haven om deze bij laagwater door te spuien. Ten gevolge van de aanleg van vestingwerken en het graven van een nieuwe stadsvest moest een gedeelte van de nieuw gegraven veste de funktie van molenwater gaan ver vullen. Van dit nieuwe molenwater bestaat nog een opmeting welke in 1807 door de stadsarchitect J. F. Metzger werd verricht. Deze „Plattegrond van de Kaay en het Molenwater der Stad Goes" bevindt zich in het stadsarchief van de Ganzestad. De Goese getijmolen raakte omstreeks 1800 buiten gebruik. Aangezien hiermee de maalcapaciteit van koren aanzienlijk werd verkleind en het stadsbestuur zich even als in andere plaatsen verplicht voelde in maalgelegenheid te voorzien, werd door het stadsbestuur meegewerkt aan de tot standkoming van een rosmolen, een door paarden aangedreven molen welke nog zou kunnen werken wanneer de windmolens De getijmolen aan het Spui te Middelburg naar een aquarel uit 1863. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1980 | | pagina 15