De aanlegsteiger van de bootdienst, die in de tijd van het water de busdienst verving, in Zoutelande. De foto is particulier bezit van de familie Wisse - Geschiere. De hoek van de Langendam en de Duinweg. In februari 1944 viel er links een Engelse bom, die bestemd was voor het nabijgelegen Duitse militaire kamp, maar verkeerd terecht kwam. In het huis met de luiken was toen een schoenmaker gevestigd; nu is daar een grote slagerij. Aan de overkant was de melkwinkel van jobse. De hoek uiterst links is niet meer herbouwd, omdat hij het verkeer Langstraat/Langendam in de weg stond. Walcheren onder water. En opnieuw kan ik me weinig meer her inneren van de reis daarheen. Mogelijk is dit echter de rit geweest, die ik, samen met een neefje, per vrachtwagen maakte. Die wagen had behalve ons tweeën slechts volwassenen aan boord, die in de overdekte laadbak nauwelijks een plaats konden vin den. Maar ons hadden die onbekenden met de beste plaatsen verwend: bij de achter klep. We zaten er nauw en we zaten er hard, maar we hadden er een prachtig uitzicht en genoten als geen ander. En nog altijd denk ik daaraan terug, als ik richting Zeeland rijd. Wat een verschil! Het brede water, dat nu in een paar minuten achter ons ligt, het Hollands Diep, maakte in die tijd van Zeeland een soort buitenland, een sprookjes land, dat slechts na een lange, lange reis en alleen met veel moeite kon worden be reikt. Want een brug was er niet. Er was wel een geïmproviseerde veerdienst, die onderhouden werd met zegge en schrijve één schip. Toen wij aan de aanlegplaats arriveerden, was er net één wachtende auto te veel vóór ons. Dat kostte ons drie lange uren aan de waterkant en dat kostte ons ten slotte het plezier in de reis. Die voerde overigens niet verder dan het eiland Tholen, het einddoel van de meeste reizigers en ook van mijn neefje. Hij ging logeren bij onze oom Cor Vreug- denhil, gereformeerd predikant te Oud Vos- semeer. Ik bleef maar één nacht in de pastorie, om de volgende dag per bus en trein via Bergen op Zoom en Zuid-Beveland verder te reizen. En zo duurde die reis, waarvoor een rus tige rijder vandaag niet langer dan ander half uur nodig heeft, in die tijd twee volle dagen. Zeeland was werkelijk heel ver weg! Zoals voorheen kwam mijn pleegvader mij ook nu weer een eindweegs tegemoet en voelde ik me pas echt veilig toen zijn hand de mijne greep. Dat betekende hollen en zo af en toe struikelen, want vader Roose was niet bepaald een rustige wandelaar. Maar het betekende vooral, dat er van nu af aan niets meer mis kon gaan. Mijn pleegvader loodste mij dus haastig en met zekere hand door het reizigersge- woel en in Middelburg aangekomen over de brug aan de Blauwe Dijk naar een vreemd soort bushalte; de parkeer/ aanlegplaats van een DUKW. Dat was, zo begreep ik ondanks mijn stomme verbazing, een auto, die varen kon. We klommen erin en zochten een zitplaats. Eenmaal vol begon de lange, open wagen gewoon te rijden, net als de bus. Maar al gauw reed hij door laag water, dat zomaar over de straatstenen spoelde. Het water werd snel dieper en voor we goed en wel de stad uit waren, reden we niet meer, maar voeren we. I.inks en rechts, voor en achter stroomde nu het water langs ons voertuig, hier en daar stak er nog net een verkeersbord boven uit. De onbewoonde huizen aan weerskanten leken er in pootje te baden, kippen- en hondenhokken doken er in onder. Was dit Walcheren, dat prachtige land. waarvan ik vanaf Middelburg iedere bocht in de weg kende en beter kende naarmate Zoutelande dichterbij kwam? Een kind ori ënteert zich vooral op dingen, die zijn lengte niet te boven gaan. Maar duiven, dammen en hekken kwamen we niet meer tegen, stoepranden en stenen paaltjes be stonden niet meer. Wel schuurdaken, en molens, en kerktorens. Mijn pleegvader wees mij daarop: „Daar heb je Biggekerke" en „Kijk, Meliskerke". Ik tuurde gehoorzaam in de aangegeven richting en ik begreep wat hij bedoelde, maar herkenning kon je dat nauwelijks noemen. En zo arriveerden we volmaakt onver wacht in Zoutelande. Eenmaal op het droge herkende ik dat wel. Maar toch: met moeite. De Duinweg. Omdat ook Houtenburg onder water stond, hadden zijn bewoners een onder komen moeten zoeken op het dorp. Wij het gezin Roose in een pension. Het pension Victoria (hotel Duinoord) aan de Duinweg 107, in de richting van Valkenisse. In kende de Duinweg woonde aan het begin daarvan niet de fotograaf, die van Geertje en Jaantje Roose en van Coba Adriaanse en mij zulke prachtige foto's had gemaakt? Maar zover als nu was ik nog nooit geweest. De behuizing was niet ideaal, want het hotel was afgeladen met mensen zoals wij, maar ik had daar na tuurlijk geen oog voor. In vond het er heerlijk. We woonden onderaan het duin, dat nergens mooier is en we konden er de zee horen. En voor het eerst in mijn leven kreeg ik hem die zomer ook te zien. De oorlog was immers voorbij. Geen vijand versperde meer de duinpaden, de bunkers lagen er verlaten, de mijnen waren al goeddeels opgeruimd, de weg naar het strand lag open. We zou den hem voortaan bijna dagelijks gaan. Natuurlijk wilde ik direct weten, waar Coba zat. Want al waren er nu heel wat kinderen in de buurt méér dan ik er ooit op Walcheren had leren kennen zonder Coba was mijn leven er niet com pleet. Ze bleek te wonen in de Smidsstraat midden op het dorp. Het was een raar weerzien daar, zonder de ruimte van de hof om ons heen. Zonder het gescharrel van eenden om onze voeten en zonder het blaffen van Lux bij zijn hok. Lux was trouwens dood. Wist ik dat? Nee, dat wist ik niet. Lux dood: nu zou het nooit weer worden zoals het geweest was. „Victoria" en „Pimpernel". Het pension Victoria, dat na de oorlog weer hotel Duinoord ging heten, heeft vorig jaar plaats gemaakt voor een appartemen tencomplex van dezelfde naam. Een paar weken geleden heb ik het gezien. Het is een lang, laag gebouw. Niet echt mooi, maar ook zeker niet lelijk en beslist aan- 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1980 | | pagina 18