0^ c{ cjcfufilucj
Hoe vergenoegdlioe wel te vrecn
Mag ik mijn hut bewonen
De ware rust en zaligheèn
Omringen geene troonen.
Geen wroeging moordt of knaagt mijn hart
Mijn ziel is in geen zorg yerward
Yan groote Staatsbelangen.
Maar hier in dit zoo yreedzaam oord
Zong ik door geene ramp gestoord
Mijn' yrolijke gezangen.
Hier smaak ik een yolmaakte vreugd
Wat zou mijn wolzijn storen
Het heil der hagelblanke deugd
Zal steeds mijn ziel bekoren.
De stad en haar gewoel ontvlugt
Mag ik in deje frissche lucht
Een y rij en adem halen.
De Zou yerrees ik zie haar gloed
Ik juich haar vrolijk te gemoel:
Hoe blinken hare stralen