142
gen als vreemdeling onder duizenden. Hij kon niet
die zacht- en reinheid van hart bezeten hebben niet
die geweest zijn wie hij was indien dit gemis hem
niet diep ter harte gegaan had. Nu toch achtte hij zijne
gelukkige kindschheid vervlogen; zijn geliefd Zonne-
niaire voor altijd voor hem verloren, aan het smartge
voel waarover hem de volgende bevallige zang ontvloeid
is ten titel voerende
Aan mijne Kindschheid.
Aan u mijne eerste levensjaren
Zoo vol van vreugd vrij van gevaren
Aan U, mijn' teedreu kindertijd!
Toen de onschuld nog mijn daan bestierde,
De storm der zorg niet rond mij gierde
U zij dit needrig lied gewijd.
Gelijk een roosje pas ontloken
Door wind geschoktnoch worm gestoken
Altoos de schoonste geuren biedt;
Zóó prijkt de mensch in 's levens morgen
Het allerschoonstbevrijd van zorgen
Ontbreekt hem 't beeld eens engels niet.
0 prille jeugd o blijde dagen!
Nog kan uw vreugd mijn hart behagen,
Als ik u mijmerend gedenk
En onder duizend duizend zuchten
Die mijn beklemde borst ontvlugten
Een traan aan uw' gedachtnis schenk.