IHfrttt wtjn «jcftffb (H^efonb.
Schoon op der vrije Vriezen grond
Mijn wanklend iviegje veilig stond
Ja schoon ik onder 't hart van een Yriezin gedragen
En aan haar borsten op haar schoot
Eerst reine levensvreugd genoot
Toch boeit mij Zeeland aan een' rei van dierbre magen.
Wat zeg ik stroomt het Zeeuwsche bloed
(Door blanke opregtheid trouw en moed
Van ouds veradeld ook niet in mijn' kronklende adren
Mijn vader die in hooger kring
Sints lang de gloriekroon ontving
Zag 't licht in Zeelandvroeg reeds 't heilig erf der vadren.
Is 't wonder dan dat Zeelands oord
Zoo schoon zoo graanrijk mij bekoort?
Der braven roem geschetst in 's lands historiebladen
Straalt van der edlen helden graf
Op 't late nakroost luistrijk af;
De Noorder Oceaan tuigt nog hun dappre daden.