T
I1
70
het. Daar zonk vrouw Agnes onmagtig op haren stoel
neder. Doodsbleek en klappertandende stond Maria
nevens haar. «Ach, mijn rader!» gilde zij en rrrong
zich de handen ran smart. Ridder A rent stond roer
loos daar want twee zijner broeders en zijn zwager
waren nu gesneuveld in dit bloedige gevecht.
Lodewijk, de Jobsbode, weende tranen zoo als
slechts dappere mannen die weenen kunnen. Menbragt
de weduwe van den jongste der Ilaemstedes naar
haar vertrek. Daar kwam zij bij om de zwaarte van
haar verlies te gevoelen en den gesneuvelden echtgenoot
met heele tranen te beweencn. Maria bleef bij haar.
En weinige oogenblikken later verscheen de eerwaardige
Ambrosius, die de bedroefden vei troostte met gods
dienstige redenen; maar lang duurde het, eer zijne
woorden eenen balsem konden gieten in de verscheurde
harten van moeder en dochter.
Haemstcde iutusschen verlangde de bijzonderhe
den van het treurig uiteinde zijnes jongslen broeders
te vernemen. Lodewijk, die een gevoelig deel nam
in de droefheid der edelenwas daartoe de eerste oogen
blikken buiten staat. Eindelijk verhaalde hij
Ik was door uwen broederheer C o s t ij nmet mijn
vaandel knechten afgezonden om heer Raes ter hulpe
te springen. Niet ver van de kapel der Loopersstiet
ik op eene bende der Kabeljaauwschendie wij het
geluk hadden naar de omstreken van het klooster