Mijn Bellami! wen 't lot mij yan u rukt, Eu eenzaam doet langs doodsclie paden zweryen Denk dan aan mij Geyocl mijn yreugd en smart Uw kloppend kart zal mij eens yoelcn sleryen. Verheven troost! al sluit geen yriend mijn oog, Mijn yriend geyoelt mijn moede ziel ontglippen. Mijn Bellami ontyang terwijl ik leef, Dien zegen, die dan sterft op mijne lippen. Dan denk ik nog aan u. Dan yliegt mijn ziel Tot God, en leest, met broederlijk yerlangen Op 't blad des tijds eerst 't lot yan mijnen yriend; Dan slaa ik 't oog op 't kronk'len yan mijn gangen. Wat godlijk licht bestraalt yan gindsch mijn ziel Op vleugelen der Dichtkunst opgeheven Daar zien we ons weër. Daar door God zelf vereend Genieten wij ons zelv' en 't eeuwig leven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1838 | | pagina 167