AAW GOD.
v
Klink schoon, gewijde lier, "verhef de Majesteit
Des allerhoogslen Gods die leeft in eeuwigheid'
Stem zamen met den lof, dien zaal'ge hemellingen
Der liefde en Almagt vrolijk zingen!
Kniel, Zangster, neêr met diep ontzag
Maar, starende op een Zon, wier luisterrijke stralen
Verblindend voor onze oogen pralen,
Voel 'k met u, dat ik niets vermag.
Kniel neer, bid aan, gij hoog verheven Serafijnen
Buigt voor Gods heerlijkheid uw wieken, Cherubijnen!
Het driewerf, heilig"! klink de gansche schepping door
Knielt, zaal'gen, voor den troon; loof God, o englenkoor!
Verheven en oneindig wezen,
Voor wiens almogenheid de gansche Schepping buigt,
"Wiens wenk de grootste vorsten vreezen,
Wiens magt de kleinste worm getuigt!
Uw eeuwge luister blinkt in duizend hemelbollen.
Ja, myriaden, die door al de spheren rollen
Langs 't afgebakend spoor aan 't onafmeet'lijk zwerk,
't Juicht al van uw verheven werk.