Ill
Als maar niet door gloênde hitte
't Knopje wordt ter neërgcdrukt,
Of niet ijlings van den stengel
In haar' bloei wordt.afgerukt.
Maar wat buigt ge uw hoofdje neder
Schoone roos nog straks zoo lier
Ach daar rooft een cnkle windvang
Onmeedoogend bloei en tier.
Zie daar neigt gij nu ter aarde
Zonder glans, verbleekt, verdord;
En van hen wier oog gij bocidet
Is 'tdat gij vertreden wordt.
0 gij spiegelt ons het leven
Bloempje door uw noodlot af;
Krachtig zegt ge: o menschéén schrede
Ligt slechts tussclien wieg en graf.
Chloëkom, aanschouw dit bloempje,
Zie hot liggen denk altijd
Dat gij in de rei der maagden
Ook een teeder roosje zijt.