122
De gierigaard zoekt bij zij n' schatten
Het waar geluk. Hij stapelt goud,
Zoo Teel zijn kist en kas kan Tatten
Terwijl hij op zijn geld yertrouwt.
Doch in de plaats Tan waar genoegen
Vergaart hij smart; hij wroet en slaaft,
Daar bleeke zorg zijn hart doet zwoegen
Tot dat de dood zijn grafkuil graaft.
De held door zucht naar roem aan 't blaken
Vliegt naar den slag hij moordt en rooft
Zijn moed mag tot het doel geraken
Daar hij de zege hem belooft.
Maar kan hij zich gelukkig roemen
Door 't bloed zijn's eyenmensch geyerwd
Moet zelfs zijn hart zijn daden doemen,
Dat om dat bloed zijn kalmte derft.
De Staatsman zwoegt zijn gansche leren.
Hij ïormt ontwerpen zonder tal.
Zij slagen en tot roem yerheyen
Prijst men zijn doorzigt overal.
Maar ach wat kan dit heil hem baten
Een korte poos hij is niet meer.
De Tolksgeest zwenkt Tan elk yerlaten
Zinkt al zijn roem in 't stof ter néér.