132 Eij siet terwijl de jonckheid lacht Stont ick hier over wat en dacht En seyde met een stillen sin Gewis hier steken kruymen in Al wat de soete vrucht besmet Dat maeckt de suyre Weder net Toorwaer verdriet en tegenspoet Dat is de menschen dickmaels goet En schoon dat ons de quade tijd Yrij dapper in de sinnen snijt Sij klaert en suijvert ons gemoet Van malle vreughten dertel bloet. Jtaer wat tot lust en weelde streckt Maeckt dat de siele sich bevleckt. Geitrijckdom voorspoetminnespel Dat heeft den Vorst van Israël Vrij aen de siele meer geschaet Dan hem de wijsheijt heeft gebaet. 0 Godt! wij zijn ellendigh vleijsch lek vinde meer dan ééne reijs lek vinde dat aan ons gemoet Het suyr is beter dan het soet. Wij weten het, dat deze Trouw gcenzins Tan dwaas heden en gebreken, die het yrouwelijk karakter ont sieren is vrij te pleitendoch wij kennen ook de ongelukkige omstandigheden waarin zij verkeerdeen zonder haar hierdoor geheel te ontscliuldigen meeuen wij te moeten en te mogen gelooven, dat zij te sterk bezwaard en zelfs belasterd is on eindelijk dat de

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1838 | | pagina 212