134 schien nabij op handen zijnde Metamorphose wel ver nietiging wezen. Want de marmeren schoorsteenpilaren uit de groote slotzaalwaarop de takken rusten mogen nog eenigen tijd schragen, doch zullen wel spoedig uit deze vreemde dienst ontslagen wordenals de reeds on dermijnde boom sterft. Daarom werden wij te meer gedrongen, er den lezer bij te bepalen. Mogt niemand bij deze herinnering aan eenen ouden en nog volstandige vruchten gevenden boom blozen, en een iegelijk bij dit leerzaam beeld de gedachten van Yader Cats de zijne maken, al zijn zo niet letterlijk toepasselijk. Ick sie een hoogen Boom hier aan der heijden wassen, Die op geen langen tijd en schijnt te willen passen, 't Is hondert jaar en meer dan hij er heeft gestaen, En nogh en is de stam in 't minste niet vergaen Hier denk ick nu ter tijd, dat d'ouden dickmaels klagen, Omdat de hemel geeft aan menschen korter dagen, Dan aan het quastigh hout, of eenigh seltsaem beest, Die echter niet en zijn dan schepsels sonder geest, Sij meijnen dat de mensch al langer dient te leven, Dan naer gemeijnen loop hem dickmaels wort gegeven Doch als een boom vergaet, een beest het leven sluijt, Dan is het met den boom, en met de beesten uyt Naer als ons levensdraet al schoon is afgesponnen, Dan is, in ware daet, ons leven eerst begonnen; En heeft een, die nu sterft, geleeft tot Godes eer, Hij sal geluckigh zijn, en dat voor immermeer. Goes. E. B. Swal

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1838 | | pagina 216