n
AAN AARDEIVBURG.
Gezegend plekjeop d' achtb'ren grond
Waar deugd waar onschuld schuilplaats rond
Mijn Aardenburg! zoo groot, toen moed en kracht ont-
Aan 't Vaderland mijn Voedsterstad (zonken
Wie leest in 's lands historieblad
En ziet uw eernaam niet op 't graf der eeuwen pronken
Ja ned'rig Aardenburg voorlang
Waart gij reeds 't voorwerp van mijn zang,
ïoen ik als kind nog in uw groene dreven speelde,
Waar mij t gevoel een lied ontwrong
Dat ik zoo kunstloos, vrolijk zong,
Als 't vog'len koor, dat mij den jongen boezem streelde.
Mij griefde vaak uw diep verval,
'k Plengde op uw neergeworpen wal
Wel eens een stillen traan uw grootheid scheen vergeten
Uw ouden roem werd niet herdacht,
En als een wees verarmdveracht
Verkoos geen sterv'ling van uwe afkomst iets te weten.