vertrapten mond van eenen zoogecoemden ijskelder die denkelijk tot een ander doel was aangelegd geweest; men waarschuwde elkander, om niet in den geweldig grootcn regenbak te storten en verwonderde zichais men,door het inwerpen van eenen steen,de diepte en de ruimte van ditnu ledige gewelf onderzocht. Van hier begaf men zich links naar de tamelijk bomvrijo toren kamer, uit welker vensters, die op de afbeelding der buitenzijde zich vertoonen, men een heerlijk gezigt naar st. Anna ter Muiden, Westkapelle Hulst en Knokke; maar vooral ook over het Zwin naar de zee en op de Kadzandsche duinen had. Het was eene ronde gewelfde zaal, rondom nog met frissche kleuren in fresco, be schilderd met allerlei wezensdie zich de fabelkunde en heidensche Godenleer in de zee voorstelde; men bewonderde de dikte der muren en berekende de mogelijkheid van hetgeen verhaald werd dat men in de bogen die tot de vensters leiddenmet drie tafel tjes konde zitten spelenals in de ruimte gedanst of muzijk gemaakt werd; men klom opwaarts, om van den breedeu, maar reeds van beveiligend hekwerk ont- danen omgang des torens een nog ruimer gezigt op Aardenburg, Groede, Oostburg, Damme Brugge, en, over het land van Kadzand.op MiddelburgVlissingeii en de scheeprijke Schelde te genieten; of men daalde langs den trap lagerom de keukens te zien of men ging zijwaarts in de heldere, maar bomvrije gangen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 127