Don schilder ^ringt een voorgevoel Dat weig'riug toelaat noch weerstaan. Hij biedt den knaap de ontruimde stoel, Hij biedt penscel en verw hem aan Hij wijst hem heen naar 't altaarstuk En wenscht hem, dat het wel gelukk'! Maar, door geen menschlijk oog bespied, In 't stil vertrek op 't bovenhuis Vergeet do knaap zijn' Zender niet, Hij buigt zich neder voor het kruis, Dat, als de Schutsgod van den kring, Aan de ougcsierde wanden hing. Dan grijpt hij snel hot glinst'rend krijt En schetst met trekken koen en stout Met meesterhand en vlugge vlijt Een vrouwenbeeldt'nis op het liout Ecu vrouw die aan haar blanko borst Een wichtje schoon als de englen lorscht. En naauw nog is do schets vol wrocht, En naauw nog strijkt, met vroom gemoed, De knaap op 't hout het eerste vocht, Of uit den hemel daalt ecu gloed Die meer dan aardsche majesteit Rondom het altaarstuk verspreidt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 172