55
Iritusschen naakt het etensuur
Men staakt het work men dekt den disch
Men schikt zich bij het haardslee'vuur,
En brengt den Tersch gevangen visch
Men noodigt lot liet middagmaal
Den jongling van de bovenzaal.
Men roept den knaap geen menschenstein
Slechts de echo geeft het antwoord weer
Men roept hem luide, roept met klem
Vergeefs! men klaulert langs de leër
Naar 't werkvertrek men roept en ziet
Men vindt het werk den maker niet
De schoone beeldt'nis was voltooid
Voltooid met meer dan aardschen gloed
Geen menschenhand vermag het ooit
Zoo als de hand eens engels 't doet
Op aarde wordt geen' verw gemengd
Zoo als ze een engel met zich brengt.
En weldra kwam een priesterschaar
En droeg door 't digte volksgedrang
De kost'bre beeldt'nis naar 't altaar,
En bij het rollend feestgezang,
Te Deum U, o God zij eer!
Knielde elk in stille aanbidding neër.