Die teeknen hebben niet gelogen Ach! de uitkomst heeft hun wenk volbragt: Ja, meerder leed mij toegewogcn Dan 'k zelfs in 't angstvolst tijdpunt dacht. Gekromd in lijdens ijzren boeijen, Ziet de uchtendslond mijn tranen vloeijen, En hoort nog de avond mijn geween. De kroon is mij van 't hoofd gevallen Man, kindren, broeders, ik mis allen: Neen diep gewonder is er geen. Vaak drijft mij droefheid van mijn sponde, En hijgt bij nacht mijn borst naar.lucht, Door 't knagen van mijn boezem wonde; Maar liefde merkt te ras mijn vlugt: Want als ik eenzaam meen te schreijen Voel ik terstond mij teeder vleijen Door haar, die met mij 't leed reeds torscht: Keer, klaagt zij dringend, keer toch weder, Ween nietmaar vlei U naast mij neder En sluimer aan uw dochters borst. De dichter bedoelt hier Zwisgli's oudste dochtertje Recola: behalve deze verbleven derweduw nog drie kinderen, Ulhich, die als predikant der H. Geestkerk overleed, Willem, die als student te Strasburg stierf en Anna die, kort na dit tijdstip, ontsliep.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 182