gemeenschappelijken band gevoelden wilde vernietigen om het standigheden en bestuur,zoo als die na 1813 zijn ontstaan. Ik vereenig mij ten dezen opzigte met Keuter, die zijn gevoelen in 1814 daarover zoo rondborstig aan den Souverein uitgedrukten zich tegen het bestaan van de algemcene vergadering der Staten uit afgezon denen van de Provinciale Staten verklaard heeft. Zoo wordt er toch aanleiding gegeven dat de leden zich niet als de vei tegenwoordigers van het gehoele volk beschou wen en eene vergadering, op die wijze zamcngesteld moet noodwendig langzamerhand het uitsluitend voor- regt van begunstigde familien worden die hunne regten j op verouderde gewoonten en herkomen gronden en daar- t door het aangenomen beginsel van Souvereiniteit be- temmeren. Dit vooruitzien van Keiv£ii is niet gelogen- T straft, hoewel er niet dat kwaad uit [is voortgevloeid, dat hij er van voorspelde(fdoch een ander is er uit n ontstaan waardoor de veerkracht der uitoefening van c de Souvereiniteit van den Vorst wel niet is verlamd j voor 't oogcnbltk, maar waardoor de krachten des volks jj zijn ontzeuuwd en de Volksvertegenwoordiging geheel is uit het oog verloren. De provinciën hebben evenmin ,.j als het gemeene Vaderland van die provinciale vertegen- jll woordiging voordeel getrokken. Het provincialisme gaf (j( Verhandelingen, Redevoeringen en Staatk. geschriften, °o deel IIIbladz. 95-104. lis (f) T. a. pl., bladz. 101. de

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 190