93 Gij vruchtbre, malsche lenteregen! daal, En wees ons driewerf welkom Balsemgeur Oinstroomt ons! Liefde en goedheid Gods Omringt ons Zie daar ginds in 't Oosten rijst Voor aller oog liet tceken Zijns Yerbonds, Zijn boog aan 't zwerk, Zijn trotsche tempclpoorl! Hier, zanger! liior met u ter neer geknield, En rijze uw lied als wierookgeur omhoog, Be lofzang, dien door 's llecren geest bezield, Gij eenmaal zongt aan 't godlijk lied gelijk, Dat eens, dor harp ran jesses zoon ontlokt, En woud vervulde, en bergstroom, en Jordaan En Sions heuvlen! Doch waar dweept gij heen O Muze Waar verroert een zoete droom Gekoesterd door den tooverloon van 't lied Des eedlen zangers, uw verbeelding? Ach! Stort tranen bittre tranenZie daar ginds Met stillen tred, van krijgers digt omstuwd, Dien sombren lijkstoet naadren 't Is uw xleist1 Hij viel, de held! Zijn eedle profeetsij Werd waarheid: ja, hij stierf den schoonen dood Yoor 't Vaderland mot wond op woud bedekt. Wel vlocht, bij al de lauwren reeds vergaërd, De glorie nieuwe kransen om zijn hoofd; Wel heeft zijn heer, in eedle wraak ontgloeid

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 211