100 Wat de Lente ook brenge en bied', Schooner zijn de Zomerdagen, Knoppen haalt bij vruchten dragen Hopen bij vervulling niet. 't Zonlicht taant. In 't avonduur Zamelt zich een stoet van vrinden, Maagd en knaapbij digte linden Luïa drijft aan 't hel azuur. Arm in arm, met blijden zin Gaat de togtbij scherts en zangen Over 't paarlend groen der gangen Van de lieve bloemgodin. Voorgevoel herinnering In de gouden lijst van stralen Komt het maanlicht beelden malen, Schaduwbeelden van deez' kring. Ahob scherpt zijn rozenschicht Achter 't wolkje weggescholen, Zie! hij glimlacht half verstolen En zijn pijltje wondt het wicht. Vreugde is alles, 't Zonnelicht Kaatst het beeld der schoonen weder Tot dat Amob zacht en teeder Naar de maan zijn huikje rigt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 218