100
Wat de Lente ook brenge en bied',
Schooner zijn de Zomerdagen,
Knoppen haalt bij vruchten dragen
Hopen bij vervulling niet.
't Zonlicht taant. In 't avonduur
Zamelt zich een stoet van vrinden,
Maagd en knaapbij digte linden
Luïa drijft aan 't hel azuur.
Arm in arm, met blijden zin
Gaat de togtbij scherts en zangen
Over 't paarlend groen der gangen
Van de lieve bloemgodin.
Voorgevoel herinnering
In de gouden lijst van stralen
Komt het maanlicht beelden malen,
Schaduwbeelden van deez' kring.
Ahob scherpt zijn rozenschicht
Achter 't wolkje weggescholen,
Zie! hij glimlacht half verstolen
En zijn pijltje wondt het wicht.
Vreugde is alles, 't Zonnelicht
Kaatst het beeld der schoonen weder
Tot dat Amob zacht en teeder
Naar de maan zijn huikje rigt.