EEKE FABEL.
A
IVl/VlA/MMl
i/IUWllAU
DE EZXX, EN HET ZWIJN.
Een Ezel was de buurgcnoot Tan 't Zwijn
Zij hadden toot elkaèr (hoe wonderlijk dit schijn')
Een Triendschap opgevatniet slechts van dagen weken
Maarmaanden waren er verstreken
In hartelijk en gul verkeer.
't Was 't Zwijn niet zelden tot eeno eer
In 's Languors gunst te deelen
En vriend te mogen spelen;
Zoodatnaar 't scheen
Die vriendschapstrouw alleen
Eerst bij den dood kon breken.
Vraagt gij: waar sproot die vriendschap toch uit voort,
En duurde ze ongestoord,
Tot aan het einde hunner dagen?..
'k Wil U, schept gij hierin behagen,
Verhalen wat ik daarvan heb gehoord.
Een welgezeten boer, had, bij zijn aantal vee,
Een Ezel grazende op zijn steê.