Dit dier, hoe weinig prijs men aan dal soort moog' hechten Was door zijn meester zeer bemind, Hij werd behandeld als zijn kind; Zoo dat zelfs geen der knechten Hem roeden mogtof torschen doen een vracht Berekend naar zijn kracht. Hij was zijn lieveling, bekend des allerwegen. Geen wonder, dat, door 's meesters hand gevoed, Ook do Ezeluit zijn aard steeds goed, Weérkeerig hem op 't innigst was genegen; In 't kort: het beste wat zijn tafel bood, Was niet te goed voor zijnen gunstgenoot. Op zeek'ren dag, dat hij hem weër zou voeden, Toont deze een' mindren etenslust. Den meester onbewust Wat hiervan de oorzaak zijkwelt hei ml ijk een vermoeden. Zijn Grijsje staart hem vriend'lijk aan, Als wilde hij hem doen verstaan: Zet slechts de brokken neeren teil Uhenen spoeden.* Hij veinst of hij vertrekt, doch blijft hem gadeslaan, Ten einde 't raadsel zich te ontleden. Eu zietdaar komt een Zwijn van zijnen buurman aati ])at aarzelde en niet durfde nader treden. En onbemerkt moet hij getuige zijn, Dat ijlings zich het Zwijn Bij d' Ezel voegten ruim het deel erlangt der gaven Waarmee' de meester slechts zijn gunst'ling dacht te laven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 221