146 «ilie zijnen mond en tong bewaart, bewaart zijne ziel van benaanwdheden Niet minder zorg drage de driftige, dat hij zijnen evenmensch niet Uitvaardig en liejdeloos veroordeele. Onverminderd al het kwaad dat er gesticht wordt, is het toch niet grondig legen te spreken dal de mensch van nature goedaardig is, dat wil zeggen, dat hij het kwade niet wil,alleen om dos kwaads wille; maar meestal, zoo hij anderen onaangenaamheden berokkenthandelt nil overijlinggewoonte of kortzigtigheid. Uit overijling omdat hij handeltzonder te overwegen, of zijue daden voor anderen goed of slecht zullen uitloopen uil gewoonte,, omdat hij aan grondstellingen gehecht is het schadelijke van welke hij niet zelden eerst dan inziet, als zij zich doen kennen als verderfelijk voor het geluk en de rust van andereu; en uit kortzigtigheid, omdat hij gowoon- lijk geen acht slaande op het verband lusschen oorzaak en uitwerking, de gevolgen zijner daden niet kan be rekenen. Schaars toch zijn de voorbeelden der genen, die alleen hun geluk trachten te bouwen op de puin- hoopen van den welstand vau anderenen doen zij dit al, dan is het meestal minder,om hot genoegen te heb- ben, anderen verdriet aan te doen, dan welomdat zij het zich voorgestelde doel niet anders mcencn te kunnen bereiken. Daarom veroordeel niet ligtvaardig of liefde loos! Geloof niet zonder grond, dat anderen uwe drift willen opwekken, om U te schokken en te kwellen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 264