Wel Ed. Z. G. Heer J. de Kanter, Pdz. TER NAGEDACHTENIS VAN DLN Lector in de JLis-, Natuur- en Starrekunde, Secretaris van het Zeeuwsch Genootschapenz., te Middelburg. Lenle moog' de boeijen slaken Waarin de aarde lag bekneld Tot een zaal ran loovren maken 't Kaal gegeeseld woud en veld Schepp' zij [laailen uit de droppen, Glinstrende op de bloemenknoppen En gestold tot diamant; Eerlang hangen ze aan haar stengel, Dof en bleek van kleurgemengel Kwijnend door den Zomerbrand. Strooi de Herfst, bij gouden blaéren Overvloed op de akkers uit Och reeds staan de golvende aren Aan des maaijers zeis ten buit. 't Noorden straks zijn' boei ontweken Zetelt zich in zwoeler streken, En des winters norsch gelaat, Vroeg gehuld in nachtlijk duister, Koovende al haar tooi en luister, Wikkelt de aarde in doodsgewaad.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1842 | | pagina 271