IiXXXVIII.
verdoelen en kleine tot ééne groote ineenloopen. Sommigen
bestaan slechts weinige dagen, anderen volbrengen weinige
omloopen, anderen verscheidene omwentelingen. De Pruis-
sische Generaal vov Lisdeïeb een beroemd sterrekundige
zag eene groep vlekken veertien omloopen achtereen (Julij
1800 Julij 1801) volbrengen. Er zijn jaren, waarin men
zeer vele vlekken ziet. Ten tijde van hare eerste ontdekking
zag men er zeer velen; na de helft der zeventiende eeuw
waren er bijna gecne te vinden; in het begin der achttiende
waren er weder zeer velen. In 1758 den 20 September, nam
de sterrekundige Köjic te Mannheim38 zonnevlekken
waar. 3Ien heeft de koude en het ongunstige weder van het
jaar 1816 aan het groote getal destijds aanwezige vlekken
in de Zou gehouden. En inderdaad, de beroemde Bode
merkt op, dat van alle zonnestralen, die in de wereldruimte
worden verspreid, alleen diegenen onmiddelijk en loodregt
de aarde raken welke van eene oppervlakte uitgaan midden
op de zonneschijf, en 17seconden in doorsnede. Zonnevlek
ken van deze grootte zijn er dikwijls zij komen ook op
het midden der Zon, en eene aanhoudende verdonkering
dezer oppervlakte kan ligtelijk invloed hebben op die wer
kingen, welke de zonnestralen uitoefenen op den dampkring
onzer Aarde. Lijuregt strijdig tegen deze beschouwingswijze
is die van Hebschee en Gbuithdizeit welke, op grond van
waarnemingenmeenden te mogen vaststellen dat de grootste
warmte en vruchtbaarheid juist in die jaren plaats had,
waarin zich vele zonnevlekken vertoonden. Bijzonder is dit
ten opzigte van het jaar 1825 aangetoond waarin bijzonder