LXXXIX.
groote dekken Tan honderden mijlen in doorsnede te zien
waren. Zelfs zijn er veel grooter dekken waargenomen. In
1779 en 1795 kon men bij Zons op- en ondergang dekken
bespeurendie ran 3000 tot 6000 mijlen doorsnede moesten
hebben. De naauwkeurige waarnemer Schhöteb nam in
1791 eene zamenhangende reeks Tan zonnedekken waar,
meer dan twintigmalen grooter dan do opperdakte Tan den
geheelen Aardbol. De Hoogleeraar Hallaschka nam in 1814
zonnedekken waar ter gezamenlijke grootte Tan een achtste
Tan de zonneschijf.
Maar wat zijn deze zonnedekkenTwee bijzonderheden
merken wij Tooraf aan: de eerste is, dat deze Tlekken Tan
tweeërlei soort zijn, namelijk graauwe en zwarte, de laatste
Teelal met eenen graauwen rand omgeren; de tweede, dat
de waarneming leertdat deze Tlekken niet op de schijf der
Zon zich bedndenmaar daarin Terdiept zijn. Wanneer
men eene dek aan den oostelij keu rand der Zon zietteroor-
schijn komen, Terschijnt zij langwerpig, en is Tan eene
graauwe kleur; hoe nader zij aan het midden komt, des te
ronder wordt zij, en nu ziet men in het midden eene zwarte
opperdakle welke bij het naderen aan den westelijken
rand weder Terdvvijnt, terwijl do dek hoe langer zoo meer
langwerpig wordt. Hier komt bij dat men de zonnedekken
nagenoeg altijd genoegzaam orer het midden Tan de zonne
schijf ziet gaan, of althans slechts orer eenen gordel, die
zich aan weerskanten Tan de middellijn der Zon slechts tot
40° breedte uitstrekt. Mij is ran meerdere afwijking slechts
ééne waarneming bekenddie Tan Ciroccidie in April 1826