XCI.
binnenste dampkring, en bij de zwarte ziet bet oog op den
zonnebol zeiven door. Aldus wordt van het komen en ver
dwijnen aan den rand der Zon en van hunne veranderende
gedaante voldoende rekenschap gegeven. Dat in deze onder
stelling het ligchaam der Zon ons zoo donker toeschijnt,
moet misschien daaraan worden toegeschrevendat de on
derste wolkendampkring weinig licht doorlaatof mogelijk
let men niet genoeg opdat bij het verblindend sterke licht
van den buitensten lichtkring een minder helder voorwerp
door gezigtsbedrog donkerder schijnt, dan het inderdaad is.
Do meening, dat wij niet het ligchaam der Zon zelve,
maar alleen haar lichtend omkleedsel zien, vindt hare be
vestiging in eene andere omstandigheidwaarvan wij ook
iets moeten zeggen. Wij bedoelen de ongelijke uitkomsten,
die de verschillende melingen dor Zon opleveren. Vooreerst
heeft men zoover ons bekend is altijd de as der Zon langer
gevonden dan haar evenaar. Bij de snelle aswentelingdie
onder den zonsequator eene groote slingerkracht moet ver
oorzaken, zou men het tegendeel verwachten, vooral bij een
ligchaam van zoo veel minder digtheid dan de Aarde die
ten gevolge van hare aswenteling aan de polen is afgeplat.
Dat wij bij de Zon het tegendeel waarnemen (de as is T/aco
langer, dan de doorsnede van den equator), bewijstdunkt
ons overtuigend, dat wij niet het vaste ligchaam dor Zon
maar haar dampvormig omkleedsel zien. Oorzaken,die ons
onbekend zijn, kunnen de meerdere uitzetting van dat om
kleedsel aan de polen veroorzaken; men denke slechts aan
ons Noorderlichtdat ook aan en bij do Pool wordt ontwik-