kei zelfs nog iets later, tegen liet taidden dier eeuw ,u moeten stellen waarvoor wij onze gronden welke wij niet wetendat anderen ergens opgegeven hebben zul len ontwikkelen. In de verhalen der eerstgenoemde schrijvers zelve is hiervoor aanleiding te zoeken. Er is in dezelve eene tegenstrijdigheid, welke alleen wordt weggenomen, als de oorsprong des kloosters later, dan zij opgeven, ge steld wordt. S 4 r.i.ec 4NGB (wien va» Heusseï zonder kritiek schijnt gevolgd te hebben) geeft dan opdat in t jaar 961 of G2, uit een kluns ter te Mcchekntwee F.iet or innen gezonden zijn(die ook Nonnen van Parijs toerden geheeten) om >iantev&nge.n het klooster van Bieselinge in Zeeland te tichlen, Po Nonnen van dit klooster zoudenzoo als hij vroeger opgeeft, reeds in het midden der 8.e eeuw ten tijde van stRombout ontstaan zijn, gelijk ook Gbam- HAij f. vermeldt, die echter er niet bij zegt, dat zij toen reeds Tictorinhen tot Mechelen zijn genoemd, 't welk alzoo ookniet kan geweest zijn, ja zelfs nietdat zij toen reeds Nonnen van Parijs werden geheeten. Dat er nu reeds ten tijde van st Rombout (Rbmvoidus) en van graaf Ado kloosters in Belgie zijn geweestwillen wij niet betwisten, ja zouden zelfs tpe kunnen geven, dal deze van Frausphen oorsprong konden zijn, omdat dit J Hist, et antiq. Urbis et Prov. Mechliniensisp. th.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1843 | | pagina 115