die oudheid yru het klooster voor minder dan "waar schijnlijk te houden behoeven wij niet alleen met gis singen ons optehoudon. Wij willen echter vooral hiei- mede verkenning doen en de onhoudbaarheid van die oude stelling reeds met den aanval van klein geweci bewijzen, om er vervolgeus de volle bres in te maken. l)at de Nonnen, die het Bieseliugsche klooster stichteden niet als vluglelingen ,maar als geregeld gezondenen ge komen zijnzegt hetzelfde verhaalwaarin die komst in de 10.® eeuw gesteld wordt. Kou men dit nu met zekeilieid opgeven dan zou men ook wel iets van de stichting zelve en de geschiedenis des kloosters in de drie eerste eeuwen zijns bestaans hebben moeten vinden. Want men hechtte en wel te regt aan do oudste stukken in de kloosters de grootste waarde. Doch wij vinden hiervan nietsen daar cr in de 11.®en 12.® eeuw in Zeeland over de bestaande kloosterszoo als de Abdij vanMiddelburgnog al eens een woordje gevallen is gelijk in stukken van publieke autoriteit is bewaard zou daarin van het Bieseliugsche als het bestaan had, wel melding zijn gemaakt. Wij vinden geen gewag van hetzelve gemaakt, dan tegen het midden der 13.® eeuw en wij meonen het niet veel vroeger te moeten stellen. Als Fictorinnen zijn de stich teressen hier aangekomen en de reden daarvan ligt waarschijnlijk daarin, dat bij die kloosterlingenwelke de orde van Victor aannamen, volgens den regel de zucht ontwaakte en zelfs de verpligting werd opgelegd

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1843 | | pagina 118