WÊÊtmamm
28
des volks geweest, voor zooverre namelijk de bestaande
altijd gebrekkige maar voor die tijden voldoende gods
dienstige inrigling, heilzaam kon zijn.(*) Toen echter
eene betere daagde, verdween de mindere van zelve.
Vóór dit gebeurde was de kapel van Bieselinge (in de
eerste helft der 16.° eeuw) tot eene parochiekerk ver
heven welkebenevens hare twee kappellanen eenen
bekwamen pastoor of priester hebben mogt, wien de inwo
ners van Bieselinge van eene bekwame pastorie moesten
voorzien welke pastorie niet de tegenwoordige der her
vormden isdie veel later daartoe is aangekochtmaar
een gebouwniet verre van de kerk dat thans nog
bestaat en door eene hoveniering omgeven is. Daar de
hervormde gemeente van Bieselinge in den eersten tijd
met die van Kapelle gecombineerd was, en dus geen
predikant of pastorie had, zoo is dit gebouw geene pre
dikantswoning geworden en toen dit daartoe in aan
merking zou kunnen komen, in 1668, bij het toestaan
van een eigen predikant voor Bieselingewas het welligt
reeds geen kerkegoed meer of ongeschikt: weshalve men
een ander daartoe bestemde.
De Priorin van het klooster Cathkliite Mesxess had
Men heeft bij de hervormden dit wel eens te veel uit
't oog verloren en niet op den toestand dier vorige tijden gelet.
In de meeste catechiseerboekjes ook in het uitmuntende van
Boïies leiddraadenz.) heerscht nog in dit opzigt eene onhis
torische beschouwingswijze.