o Zuidbevelandsche Beemden,
Vruchtbaar zonder wederga,
Dat u 't starend oog der vreemden
Diepgetroffengadesla.
Zooveel duizende gemeten,
Trotsche bosschen goudgeel graan
Staart uw dankbare ingezeten
Jaarlijks met verrukking aan
Dat uw hooge breede dijken
't Bolwerk tegen 't golfgeweld
Vrij met trotsche boomeu prijken
Spieglend zich in Zee en Scheld
Zij verschuilen, zij omvatten
Meekrapstoven schuren vlas.
Stapels lijnzaad, Zeeuwsche schallen,
De oogst en kiem van 't veldgewas:
Zij omvatten Dorpen Steden
Lustwaranden groot en schoon.—
Landbouws rijkdom stemt de zeden
Op een' gullen lossen toon.
Boeren die geen reuzen wijken
Met boerinnen rond en frisch
Toonen, hoe uit Zeeuwsche slijken
Kracht en vuur te trekken is.