Wie zal op het ros zich wagen, Als het holt naar eigen gril? Wi® zich blindlings laten dragen Waar zijn lastdier henen wil? Maar de ruiter kent de waarde Van dat paard, zoo woest en wild t Zal hem roeren orer de aarde Heeft hij zich in 't zaal getild. Zie! hij zal het niet vermoorden, Maar hij temt het moedig dier; Veilig rent hij langs de boorden Der gezwollen landrivier. Gij, Fakirs! welk een sectennaam In uw banieren prijk': Zijl gij dien ruiter zao bekwaam, Iu 't allerminst gelijk? neen! gij die ten doel u stelt Het dooden van de lust; Gij die u zeiven pijnt en kwelt En vruchtloos smacht naar rust

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1843 | | pagina 152