De reine gloed der liefde
Haar stille zachte teêrheid
Haar onverstoorbre hope
Dat lacht mij uit u tegen;
Dat doet me in mijmeringen
In zoet gepeins verliezen.
Die angstig jagende onrust,
Die smachtende begeerte
Dat vurige verlangen
Dat door mijn boezem suizelt?
Dat beurtelings mijn boezem
Yertcedert en doet gloeien?
Ik mogt ulieve Kozen
Wel aan mijn lippen drukken.
Wat mag mij toch zoo aandoen
Wanneer ik u beschouvve
En dan mij zelv' verlieze
In zoete mijmeringen?
Voorwaarwel moge ikzachte
Beminnelijke rozen!
IJ aan mijn harte klemmen,
U aan mijn lippen drukken:
Nooit sprak zoo sijmpatkelisch
Een jonge telg der lente
Tot 't diepst gevoel mijns harten.