De reine gloed der liefde Haar stille zachte teêrheid Haar onverstoorbre hope Dat lacht mij uit u tegen; Dat doet me in mijmeringen In zoet gepeins verliezen. Die angstig jagende onrust, Die smachtende begeerte Dat vurige verlangen Dat door mijn boezem suizelt? Dat beurtelings mijn boezem Yertcedert en doet gloeien? Ik mogt ulieve Kozen Wel aan mijn lippen drukken. Wat mag mij toch zoo aandoen Wanneer ik u beschouvve En dan mij zelv' verlieze In zoete mijmeringen? Voorwaarwel moge ikzachte Beminnelijke rozen! IJ aan mijn harte klemmen, U aan mijn lippen drukken: Nooit sprak zoo sijmpatkelisch Een jonge telg der lente Tot 't diepst gevoel mijns harten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1843 | | pagina 156