II.
Op 't schouwspeldat daar voor mij ligt
Bij 't Icron in het rond Verganklijkheidi
Maar neenmaar neenwant ziet gij ginds dien grijzen
toren
Daar doet zich raak geroerdde brave leeraar hooien
Van de eeuwigheid.
DUIN- EN ZEEZIGT.
<V% WV%
Niet langer sleept zich, stuivend duin!
Mijn matte voet door 't mulle zand,
Dat afrolt langs uw' schuinen rand.
Ik zet mij neder op uw' kruin,
Terwijl hel starend oog zich rigt
Hoe dor en kaal en levenloos,
Die ouafzieub're duinenrei!
't Is vruchtloos, dat de lieve Mei,
Met zoeleu adem, kusso en kooz'
Zij wekt geen leven in den schoot,
Die 't eeuwig erf is van den dood.
Vergeefs, vergeefs, zoo later stond
In andre dreven bloesems strooi',
Of met het oogslkleed de akkers tooi'.
Hier deelt hij bloem noch vruchten rond.
Geen glinstrend kouter vormt de voor,
Geen sikkelslag dringt in ons oor.